Poppie

Als puber schreef ik graag gruwelverhaaltjes. Vanmiddag kreeg ik ineens weer inspiratie, ingegeven door de liefde voor mijn zieke kat...

Ik werd wakker van een volle blaas, zoals de laatste jaren steeds vaker gebeurde. Gewoontegetrouw liep ik naar de WC, deed een flinke plas en deed mijn kamerjas aan, en net zo gewoontegetrouw haalde ik Poppie uit haar kartonnen doos (dure manden, kussentjes - ik had het allemaal geprobeerd maar de kartonnen doos bleef haar favoriet), vleide haar op mijn schouder en trok de jaloezieën omhoog. Ons dagelijkse ritueel, samen de dag opendoen. Het was prachtig, stralend zomerweer.

Ik had mijn hele leven katten gehad en het waren allemaal lieverds, maar Poppie was anders. Ik had haar uit het asiel. Ze was verwaarloosd en ondervoed, en later bleek ook nog eens dat ze een chronische tandvleesontsteking had waardoor al haar tandjes en kiesjes eruit moesten. Al vanaf de dag dat ze bij me kwam was het feest: ze bleek een levensgenietster, nieuwsgierig, ondernemend en onderzoekend, slim en boven alles lief, en dol op mij – en ik op haar. Elke ochtend wachtte ze me op in de gang en deden we samen de dag open, ze zat graag bij me als ik zat te werken, was altijd beleefd en goedgehumeurd, was dol op hapjes en knuffelen, we hadden het getroffen met elkaar.

Na een jaar vond ik dat haar linkeroog iets te ver naar voren stond en liet haar onderzoeken bij de dierenarts, waar we hartverscheurend nieuws kregen: ze had de meest agressieve vorm van kanker, en nog in haar kop ook, dus niet operabel. Ze zou nog geen twee maanden te leven hebben. Ik was ontroostbaar, maar besloot het niet op te geven, er het beste van te maken en haar zoveel mogelijk te vertroetelen. Ze at niet zo goed, dus kreeg ik flesjes bijvoeding mee, een soort astronautenvoer wat ik met een spuitje in haar bek kon spuiten, en medicijnen.

In het begin deden we vanalles samen: hoewel het geen buitenkat was vond ze het leuk om samen ommetjes te maken, dus ik nam haar mee naar het parkje voor de deur. Ze hield van lekkere hapjes, dus ik kocht alle knabbeltjes die er maar te vinden waren, en probeerde allerlei soorten vis uit. Ik deed alles waarvan ik dacht dat ze het fijn zou vinden en knuffelde haar zoveel als ik maar kon, soms stiekem huilend, terwijl ik me afvroeg waarom nou uitgerekend zo’n vreselijk bijzonder dier zo’n doodvonnis moest krijgen.

Na anderhalve maand leek ze heel stabiel, er was geen achteruitgang. behalve dat ze niet meer at en haar doos niet meer uitkwam. Ze sliep alleen nog maar – maar ja, ze had kanker, wat wil je. Trouw nam ik haar elke avond in het holletje van mijn arm, en elke avond liet ze zich geduldig het astronautenvoer inspuiten. Er kwamen niet zoveel mensen meer over de vloer, ik had het druk en mijn beste vriend had geklaagd dat het niet fris rook en was, terwijl ik met Poppie in mijn armen zat, vrij abrupt weggegaan. Ik meende een kokhals bij hem te bespeuren. Tja, een zieke kat verzorgt zichzelf niet zo goed, dus veel kon ik niet aan die lucht doen, en sommige mensen verdragen het aanzicht van een kat met een kop vol kanker niet. Ik had er geen last van, elke avond hield ik haar in mijn armen terwijl ik op de bank tv zat te kijken en begroef soms mijn neus in haar vacht. Dat ze af en toe wat vocht verloor nam ik voor lief, de gang naar de kattenbak was haar waarschijnlijk teveel geworden.

Eens in de paar weken moesten we bij de dierenarts langskomen voor een algehele controle en een prikje tegen de ontsteking in haar bek. Vandaag, op deze mooie zonnige dag stond er weer een afspraak in de agenda. Ik pakte de reiskooi en ontdekte een klein voordeel aan een zieke kat: ze verzette zich helemaal niet en liet zich zonder enige tegenstand in de kooi leggen. Ook onderweg in de auto gaf ze geen kik. Bij de dierenarts aangekomen waren we al vrij snel aan de beurt, en in de behandelkamer haalde ik haar uit haar kooi. De dierenarts werd ineens heel stil, en begon tot mijn verbazing ook te kokhalzen. Wat onprofessioneel, ze kon er toch niets aan doen dat ze een beetje muf rook? Ze was zo ziek, hij was toch arts? Hij hernam zich snel en pakte een zakdoekje wat hij voor zijn mond hield.
Vanachter het zakdoekje vroeg hij nogal aangeslagen: 'Waar ben je mee bezig?'
Verbaasd antwoordde ik dat ik echt goed voor haar zorgde, maar het haar niet aan wilde doen om haar weer te wassen.
Niet-begrijpend keek hij me aan. 'Maar zie je niet wat er aan de hand is?'
Ik vond het vervelend, het voelde of hij me wilde overhalen om haar in te laten slapen. Ze was nog heel goed, dus dat was nog helemaal niet nodig.
'Ja, ze heeft kanker, dat hebben we toch besproken? Ze is moe vandaag, daarom slaapt ze door. Ik weet heus wel dat ze heel ziek is, maar het is nog geen tijd. Ik wil nog niet. Zij wil ook nog niet. Het leven is nog te mooi.'
Hij bleef een hele tijd stil, terwijl hij het zakdoekje hard tegen zijn mond en neus drukte. Dit begon vervelend te worden. Redelijk geïrriteerd zei ik: 'Geef haar nou maar gewoon haar medicijn, ja? Dan kunnen we weer weg.'
'Medicijn? Voor... voor dít hier? Sorry, maar dat doe ik niet. Dat snap je toch zelf ook wel?'
Wat een eikel, hij had haar opgegeven. Ik pakte haar op en legde haar weer in haar kooi, en beslist liep ik de behandelkamer uit. De dierenarts riep me nog iets na, en stuurde zelfs zijn assistente achter me aan, maar ze konden de pot op. Ik loste het zelf wel op.

’s Avonds zat ik als altijd op de bank tv te kijken met Poppie in mijn armen. Ze spinde niet zoals vroeger, ik kon haar niet eens horen ademen - ik moest mijn gehoor maar eens laten testen. Ik aaide haar, en tot mijn verdriet had ik weer een dot haar in mijn handen. Ze verloor de laatste tijd wel heel veel haar. Ik had een lekker glaasje wijn voor mezelf ingeschonken, en voorzichtig reikte ik over haar heen om het glas te pakken toen ik een zacht plofje hoorde, er viel iets. Die dierenarts zat me goed dwars, wat had hij vreemd gereageerd, dat hoorde toch niet? Verstrooid raapte ik Poppie's staart van de grond op en probeerde hem weer op zijn plek te duwen. Soms lukte dat, dan bleef ie plakken aan de vochtige plek die daar zat. Ze was sowieso de laatste tijd nogal koud en vochtig overal, en ze rook inderdaad niet fris, misschien moest ik haar toch maar wassen – maar dan zouden er weer dingen loslaten, net als de vorige keer toen een deel van haar darmen in het putje verdween en haar oog uit de kas rolde. Het had me veel moeite gekost om die weer op z'n plek te krijgen.

Ineens wist ik wat ik moest doen. Een andere dierenarts zoeken. Eentje die ons wél begreep.



Reacties