Niet lang na zijn beroerte voelde ik intuïtief aan dat mijn vader verlamd zou blijven. Het was een onverbiddelijke, keiharde optelsom: hij had lang alleen gelegen, zonder hulp, waardoor het gebied in de hersenen te lang geen zuurstof had gehad, en er was na vier maanden nog geen enkel teken van beweging in de aangedane kant, ondanks alle therapieën. Al in het ziekenhuis hadden we een afspraak gemaakt. Ik had hem gevraagd of hij wilde dat ik hem spaarde, of dat ik eerlijk tegen hem moest blijven. Zonder nadenken antwoordde hij onmiddellijk: “Eerlijk. Altijd eerlijk.” In augustus 2012 werd het door de arts in een gesprek bevestigd: mijn vader zou nooit meer kunnen lopen of zelfstandig zijn dingen doen, hij zou 24 uur per dag zorg nodig hebben. Het kwam, ondanks de bange vermoedens, bij ons allebei aan als een mokerslag. Mijn vader was volledig verslagen.
Niet lang daarna vertelde hij soms vrolijk dat hij zo hard werkte in therapie dat hij vast weer snel zou kunnen lopen. Of dat hij een bepaald gerecht of kastje wilde maken als zijn linkerhand weer meedeed. Ik maakte me daar zorgen over, het leek of hij er niet aan wilde, en het was voor mij vervreemdend. Het klopte niet met hoe mijn vader was: intelligent, realistisch, ging nooit een confrontatie uit de weg. Aan de andere kant: er was hem nog nooit zoiets afschuwelijks overkomen, dus wie kon hem kwalijk nemen dat hij er niet aan wilde. Toch ging ik dan - onze de afspraak over eerlijkheid indachtig - zitten, pakte zijn rechterhand en legde hem elke weer voorzichtig opnieuw uit wat de arts had gezegd, en elke keer opnieuw gingen we allebei in duizend stukjes. Er is niets wreders dan iemand keer op keer zulk verwoestend nieuws te moeten geven. Soms was ik ook stiekem boos op mijn vader dat hij me steeds opnieuw zulk nieuws liet vertellen, hij wist het toch? Waarom liet ie me steeds opnieuw zoiets naars doen? Ik wist dat die gedachtegang irrationeel was, dus vol schuldgevoel vertelde ik mijn grote geheim aan een van de therapeuten. Haar laconieke antwoord was simpel: “Je bent niet boos op je vader, je bent boos op de situatie, en wat hem overkomen is. Volkomen begrijpelijk dat je woedend bent.” Gelukkig namen zijn opmerkingen over weer kunnen lopen en dingen met zijn linkerhand doen na verloop van tijd af.
Pas na anderhalf jaar legde een hulpverlener me uit dat een beperkt ziekte-inzicht vaak voorkomt bij een beroerte in de rechter hersenhelft. Hoewel ik het eigenlijk zelf had kunnen bedenken (gezien de schade aan overzicht en planning) was het een enorme opluchting, het verklaarde waarom mijn intelligente dappere vader zo omging met de gevolgen van zijn beroerte. Ik vertelde het mijn vader, die het wel aannam maar er niet zoveel mee kon – logisch.
Vorige week zaten we gezellig te kletsen na het eten. We bespraken het bericht van zijn neuroloog, mijn vader mocht zijn anti-epileptica niet afbouwen maar moest het de rest van zijn leven blijven slikken. Ineens zei hij dat hij het leuk zou vinden zijn neuroloog weer eens te zien. Praktisch als altijd antwoordde ik dat de neuroloog vermoedelijk niet aan social calls deed, en vroeg of hij vragen voor de neuroloog had. “Ja, ik zou het wel willen hebben over die medicijnen. En…. ik wil hem nog iets anders vragen!” Hij keek me guitig lachend aan. Met een steen op mijn hart zei ik quasi-terloops: “Ach, ik ken inmiddels je hele medisch dossier uit mijn hoofd… wat zou je hem willen vragen dan?” “Hoelang dit nog duurt.” Nog steeds hopend dat ik het verkeerd begreep vroeg ik wat hij bedoelde. “Nou,” zei hij met een handgebaar naar zijn rolstoel, “Dit. Hoelang duurt dit, die beroerte nog?” Ik bleef stil en dacht na. “Pap, ik kan daar ook antwoord op geven. Wil je dat?” Ja. Kut. Ik legde hem weer opnieuw uit wat er in zijn hoofd gebeurd was, en dat de schade onherstelbaar was. Dat het zo lang had geduurd voor hij was gevonden, dat er in de maanden in het revalidatiecentrum geen vooruitgang was geweest. Hij verzette zich: de revalidatie was te laat gestart, ze hadden niet genoeg hun best gedaan. Toen ik uitlegde dat hij vanuit het ziekenhuis al na twee weken was overgebracht naar het revalidatiecentrum, en ze daar intensief met hem hadden gewerkt, zei hij dat hij dan zelf niet hard genoeg had gewerkt, niet genoeg zijn best had gedaan. Hij onderhandelde met het lot.
Toen hij uiteindelijk niets meer wist te bedenken werd hij stil en keek met een strak masker voor zich uit. Tien minuten en twee andere onderwerpen later begon hij alsnog te huilen.
Groundhog Day at its worst. Het went nooit.
Reacties
Een reactie posten