Hoe ik een grote man afleerde om vrouwen 'hoer' te noemen

Ik was in mijn Polootje onderweg naar de tandarts, toen ik een smalle tweerichtingsstraat in draaide. Een andere auto kwam me tegemoet en besloot toch nog even een fietser in te halen waardoor hij op mijn rijbaan terechtkwam. Omdat het obstakel niet aan mijn kant van de weg was, hield ik niet in en ik week niet uit. Onze auto’s raakten elkaar bijna. In het voorbijgaan kreeg ik door het open raam “Hoer!” toegeroepen.

Even overwoog ik door te rijden - als Amsterdamse raak je eraan gewend om om het minste of geringste voor ‘hoer’ uitgemaakt te worden - toen ik me bedacht: ik had er schoon genoeg van. Aan het eind van de straat keerde ik de auto en zette de achtervolging in.

Twee straten verder had de bestuurder door dat ik achter hem zat, stopte abrupt de auto en stapte, druk gebarend, uit. Ik stapte rustig uit, mijn kleinigheidje in mijn rechterhand, half achter me. Langzaam liep ik op hem af, en hij driftig op mij. Hij was lang, met wild haar en donkere ogen, en torende hoog boven me uit. Hij voegde me allerlei narigheid toe vergezeld van het standaard “Wat moet je? Problemen?”
“Nee hoor,” antwoordde ik, “Jij wel hè?”
We stonden bijna neus aan neus, als hij niet zo groot was geweest. Hij was woedend. Ik verplaatste mijn arm naar voren en naar boven en vleide de koele loop tegen het zachte gedeelte van zijn onderkaak. Het zonlicht weerspiegelde op het metaal van mijn Colt, en de ogen van de grote man met het woeste haar werden heel groot. Het was of hij leegliep, of zijn opstaande veren gingen liggen.
“Hoe noemde je me nou? Hoer was het toch?” vroeg ik, vriendelijk glimlachend.
Hakkelend probeerde hij te ontkennen, maar ik schudde mijn hoofd: “Niet doen, je noemde me hoer, ik weet het zeker. Heb je een zus?”
Hij knikte voorzichtig, de loop drukte nog steeds tegen zijn kin.
“Wat zou je doen als iemand haar hoer noemde?”
Hij durfde niet goed antwoord te geven, dus ik antwoordde voor hem: “Je zou hem doodmaken toch?” Kleintjes keek de grote man me aan.
“Ga jij maar even op je knieën.” Ik verplaatste de loop naar het puntje van zijn neus om hem de gelegenheid te geven af te zakken. Hij ging moeizaam op zijn knikkende knieën zitten, zijn handen achter zijn hoofd en de loop op zijn voorhoofd. Braaf.
“Weet je hoe zat ik het ben om te pas en te onpas uitgescholden te worden? Heb je enig idee?”
Met grote bange ogen schudde hij zijn hoofd. Ik drukte de loop van mijn Colt wat harder tegen zijn voorhoofd en haalde duidelijk hoorbaar de veiligheidspal over.
“Spúúgzat ben ik het. Ik wil het niet meer.”
Er vormde zich een donkere vlek onder zijn knieën – hij was echt bang.
“Zul je het nooit meer doen?” De man knikte driftig. “OK. Sta maar gauw op dan, en dan ook echt nooit meer doen. Het is niet aardig – en de volgende keer tref je misschien de verkeerde. Schiet op, wegwezen jij, voor ik me bedenk.”
Haastig krabbelde de grote man op, en vluchtte naar zijn auto. Hij sprong erin en scheurde weg. Hij zou de volgende keer wel twee keer nadenken voor hij een vrouw hoer noemde.

Tevreden borg ik mijn kleinigheidje weer op in het dashboardkastje. Nu wist ik ook wat ik de volgende keer zou doen als een fietser driftig bellend een zebrapad vol voetgangers kruiste.

Laat duidelijk zijn dat dit, op de eerste alinea na, fictie is en ik op geen enkele manier geweld propageer.

Reacties