Vlinders van West - Peter


Ik woon nu meer dan tien jaar in Oud-West, een in alle opzichten kleurrijk en bijzonder stadsdeel waar veel buren elkaar nog bij naam kennen en gedag zeggen. Amsterdam heeft de meeste nationaliteiten ter wereld, wat in West het best wordt vertegenwoordigd: 156 nationaliteiten maar liefst, en dat gaat prima samen. De typische rechtstreekse Kinkerbuurt-mentaliteit is nog overal terug te vinden, van een joviaal “Hee gozer!” tot een even hartelijk “Eej, oprotte mafkees!”, alles zonder een greintje kwaadaardigheid. Er zijn allerlei winkeltjes en eethuisjes, een veelheid aan kleuren en smaken. Tussen al die pracht door vliegen een paar mensenvlinders, vaste gezichten, die jaar in jaar uit overal tussendoor fladderen, die iedereen wel eens voorbij heeft zien komen en mijn nieuwsgierigheid wekken.

Peter

Soms zag ik hem lopen. Een rijzige figuur met een felgekleurd veiligheidsjasje en een veiligheidshelm op zijn wapperende grijze haren, die met besliste stappen in gele regenlaarsjes al jaren onderweg was naar een onbekende bestemming. Ik had hem nooit van dichtbij gezien, altijd zag ik hem als felgekleurd figuurtje in de verte op een brug of in een straat lopen. Hij sprak tot mijn verbeelding: was hij een weggelopen gemeentewerker? Een toegewijde stratenmaker die de straten afzocht naar loszittende tegels? Een obsessieve verkeersregelaar op zoek naar een stoplichtloos kruispunt?

Ik wilde haastig even een broodje halen bij de Hema toen ik hem zag staan: ontspannen geleund tegen de gevel, mensenkijkend op een Hemaworst kauwend. Ik zag mijn kans schoon, en complimenteerde hem met zijn opvallende kleding. Hij stopte met kauwen, en keek me bijna meisjesachtig koket aan, terwijl hij mijn compliment giechelend wegwapperde dat het jasje ‘maar bij de Lidl vandaan kwam’. Peter en ik stelden ons aan elkaar voor. Hij had een behaard zachtaardig gezicht met blauwe lach-ogen. Het kostte maar weinig vragen om een geweldige verhalenstroom op gang te brengen – en al die tijd bleef het worstje in zijn hand onaangeroerd.

Hij legde uit waarom hij alleen helmen met een rand draagt, dat is fijn tegen de zon en de regen, en oja, de hagel in Nederland. Hij heeft wel regenjassen met capuchons, maar capuchons vindt hij niet fijn, ze schermen je oren af waardoor je niets meer hoort, en ze zweten. Helmen zijn belangrijk, anders stoot je je hoofd. Hij voert vaak een zwerfkat die onder een betonnen rand woont, en het is maar goed dat hij een helm draagt want hij stoot vaak zijn hoofd bij het voeren. Hij vindt het ook prettig te zien dat kleine kinderen in het verkeer helmpjes dragen, maar zou liever zien dat ze niet zwart waren maar een felle kleur, dan zie je ze beter. De felgekleurde jasjes vindt hij mooi, en zo val je ook meer op dus is het veiliger. Veiligheid lijkt een heel belangrijk thema voor Peter. Hij voegt er nog glimlachend aan toe dat hij hoopte een trend te zetten. Het zou kunnen dat er iets anders achter zit, hij vertelt terloops dat hij in tuinen werkte op het WG-terrein, en dat er toen ‘iets gebeurde’ waardoor hij zich anders ging kleden. Hij legt niet uit wat, en ik moet onwillekeurig denken aan Parry uit The Fisher King, die zich na getuige te zijn geweest van een moordpartij een graalridder waande, die met zijn zwaard zijn nare herinneringen op afstand kon houden. Peter’s ridderuitrusting is zijn veiligheidsjas.

Hij vertelt dat hij een “yu di Kórsou” is, een kind van Curaçao. Toen hij nog heel klein was verhuisde zijn vader naar Haiti voor zijn werk. De eerste jaren werden de kinderen niet naar school gestuurd, en toen het eenmaal zover was moest hij naar een kostschool op Jamaica. Daar was het niet fijn, in die tijd werden er nog lijfstraffen toegepast. Hij geeft een voorbeeld: omdat hij lang was werd hij achterin het lokaal gezet, maar hij kon het bord niet lezen dus leerde moeilijk. Toen de kinderen op een middag moesten voorlezen ging het mis. Het was de regel dat er 30 centimeter afstand tussen je ogen en een leesboek moest zijn, maar toen de juf door het lokaal liep zag ze dat Peter in zijn boek gedoken zat. Dichterbij gekomen bleek het boek ook nog op zijn kop te liggen. Dat leverde Peter venijnige tikken met een houten liniaal op, pal op de knokkels van zijn hand. Hij kan het nu nog aanwijzen op zijn grote verweerde handen. Pas drie jaar - en veel klappen - later werd hem een bril aangemeten.

Later, als jongeman werkte hij op een raffinaderij werkte op Curaçao. De raffinaderij was in Amerikaanse handen. Hoewel helmen verplicht waren, droeg niet iedereen ze. Peter wel, en hij vond het zo belangrijk dat mensen veilig werkten dat hij zelfs helmen inkocht en ze uitdeelde, waar hij weer complimenten over kreeg van de Amerikaanse leiding. Uiteindelijk belandde Peter in de zeevaart. Zijn ogen staan op ver weg als hij vertelt over de lange weken op zee, en het harde werk in de machinekamers – ook weer met een helm op. Ook toen al wilde hij geen jassen met capuchons dragen, niemand van zijn maten, want dan hoorde je niks.

Volledig opgegaan in zijn verhalen ben ik de tijd kwijtgeraakt. Hoewel ik zeker weet dat ik nog niet de helft heb gehoord moet ik echt weg. Als ik ter afscheid mijn hand uitsteek wil hij zijn worstje verplaatsen naar zijn andere hand maar laat daarbij het servetje vallen. Als ik me werktuiglijk buk om het op te rapen houdt hij me tegen en bukt moeizaam zelf, wat veel langer duurt. Weer overeind gekomen maakt hij zijn hand omslachtig schoon, steekt hem nog eens in zijn zak, haalt hem er weer uit en schudt dan eindelijk mijn nog steeds uitgestoken hand, terwijl hij me verlegen glimlachend aankijkt. Aarzelend maak ik me los uit deze bijzondere ontmoeting, en stap de schelle drukke mensenwereld weer in…

Reacties

  1. Heb een tijdje in die buurt gewerkt, ook bij de Hema een broodje staan eten en ook deze Peter voorbij zien lopen (meerdere gelegenheden, anders was het niet opgevallen).
    Soms vraag ik me af wie iemand was, is of wil worden maar durf ik het niet te vragen. Leuk om nu toch eens een antwoord te krijgen :).

    BeantwoordenVerwijderen

Een reactie posten