Vlinders van West - Claude


Ik woon nu meer dan tien jaar in Oud-West, een in alle opzichten kleurrijk en bijzonder stadsdeel waar veel buren elkaar nog bij naam kennen en gedag zeggen. Amsterdam heeft de meeste nationaliteiten ter wereld, wat in West het best wordt vertegenwoordigd: 156 nationaliteiten maar liefst, en dat gaat prima samen. De typische rechtstreekse Kinkerbuurt-mentaliteit is nog overal terug te vinden, van een joviaal “Hee gozer!” tot een even hartelijk “Eej, oprotte mafkees!”, alles zonder een greintje kwaadaardigheid. Er zijn allerlei winkeltjes en eethuisjes, een veelheid aan kleuren en smaken. Tussen al die pracht door vliegen een paar mensenvlinders, vaste gezichten, die jaar in jaar uit overal tussendoor fladderen, die iedereen wel eens voorbij heeft zien komen en mijn nieuwsgierigheid wekken.

Claude

Zo eens in de paar weken zie ik hem voorbij schuiven. Lang, licht voorover gebogen over het karretje met onbestemde, bultige inhoud dat hij vooruit duwt. De dreadlocks die uit zijn kalende hoofd komen bedekken de bovenkant van de versleten satijnen sprei, die hij als een koninklijke cape om zich heen gedrapeerd draagt. Hij beweegt bedachtzaam, hoe snel mensen om hem heen ook lopen, altijd in hetzelfde tempo, als een luiaard. Zijn kleren zijn  een beetje voddig, zo op het eerste oog lijkt het een dakloze achter een boodschappenwagentje, een bagman. In mijn hoofd heet hij Claude. Een van de vorige winters, toen het sneeuwde, zag ik zijn voeten: schoenen met scheurtjes, waardoorheen stukjes zwart bloot te zien waren. Hij ziet er zonderling maar sprookjesachtig uit, sereen, hij zou zomaar een van de wijzen uit het Oosten kunnen zijn.

Als ik hem aanspreek kijkt hij een beetje verbaasd maar vriendelijk op. Ik vraag waar zijn mooie cape is, hij heeft nu een onopvallende zwarte deken om. Zijn cape is stuk. Hij vertelt dat hij onderweg is naar een vriend waar hij kan slapen, het blijft wat onduidelijk waar hij zelf woont, en óf hij eigenlijk wel woont. Misschien schaamt hij zich. Als ik beter kijk blijkt het karretje helemaal geen boodschappenkarretje te zijn, en als ik ernaar vraag vertelt hij dat het voor zijn werk is: hij is straatartiest, ‘comédien’. Ook ook nu blijft vaag waar hij dan zijn grappen vertoont, hij maakt alleen een terloopse handbeweging in een onbestemde richting. Hij spreekt zacht Engels met een Frans accent, en heeft nog maar een paar tanden in zijn mond. Hij heeft moeie ogen, ze zien eruit of ze veel gezien hebben. Ik vraag waar hij vandaan komt: Guadeloupe. Hij spreekt de plaatsnaam, Sainte-Anne, dromerig uit, een paar keer achter elkaar, alsof hij de woorden proeft. Hij is eind zeventiger jaren uit zijn land vertrokken om de wereld te zien, hij wilde reizen. Hij heeft jaren in Frankrijk geleefd, en is daarna doorgereisd naar Nederland waar hij nu sinds een paar jaar verblijft. Hij is nu bijna zestig.

Uiteindelijk scheiden onze wegen zich. Ik kijk hem nog even na als hij op zijn onverstoorbare luiaardmanier zijn karretje over de brug duwt. Ik dacht dat mijn nieuwsgierigheid bevredigd zou zijn door zijn antwoorden, maar het tegenovergestelde is waar: ik heb nog duizend meer vragen…



Reacties