Pa's Pasen

Ik stap om half twee de kamer van mijn vader binnen. Hij zit al in zijn stoel en is naar eigen zeggen ‘frisch und munter’, hij mocht van de verpleging na het douchen en ontbijten terug zijn bed in dus heeft wat extra geslapen. Dat is een kadootje, de verpleging laat hem meestal zo lang mogelijk in zijn stoel zitten, dan verbetert zijn rompbalans sneller. Hij vertelt dat hij het gevoel heeft geleefd te worden, anderen nemen steeds beslissingen voor hem. Hij was liever naar zijn geliefde Waterlooplein gegaan om over de markt te banjeren.

Er staat om twee uur een High Tea gepland in het restaurant beneden. Beiden gewapend met een glimlach en een verse kop citroenthee rijden we de lift in. Tijdens het korte ritje naar beneden steek ik klierig mijn wijsvingers in zijn oren. Lafaard, zegt hij lachend. De medewerkers hebben zichtbaar hun best gedaan: op de tafels liggen vrolijke papieren paas-tafelkleedjes, er is een buffet met wraps en paaszoetigheden, frisdrank, thee en koffie. Net als alles wat er nu gebeurt is het glas halfleeg en halfvol tegelijk: het is lief hoe ze hun best hebben gedaan om een leuke Pasen voor de revalidanten te verzorgen, anderzijds is het triestheid ten top, het doet denken aan een bejaardentehuis met entertainment, we willen hier helemaal niet zijn maar hebben geen keus. Ik buk me tijdens het duwen van de rolstoel voorover en fluister mijn vader in zijn oor dat we er wat leuks van gaan maken, er ons er maar aan over moeten geven, omdat ik vermoed dat hij hetzelfde denkt.

We kiezen het tafeltje dat het dichtst bij de gelegenheidsband en het buffet is en waar een aardige dame aan zit waar pa al eerder een praatje mee heeft gemaakt op de gang. Ik stel bij het buffet schaaltjes met hartige en zoete hapjes voor ons drieën samen en we installeren ons, terwijl we om ons heen kijken en ons volproppen. Er wordt veel met stoelen en tafels geschoven, en omdat ik weet dat pa die geluiden niet uit kan filteren hou ik mijn handen voor zijn oren. Na een half uur zet het bandje het eerste nummer in: Hallelujah, een van mijn lievelingsnummers. Ik krijg het moeilijk, truttige tafelkleedjes of niet, maar ben inmiddels bedreven in traanverbergen en grabbel mijn mobiel uit mijn tas zodat mijn vader mijn ogen niet kan zien. Dan is het nummer afgelopen en iedereen begint te klappen. Al klappend zie ik uit mijn ooghoek een beweging, mijn vader houdt zijn rechterhand omhoog en kijkt machteloos van mij naar zijn stakende linkerhand en weer terug. Terwijl het bandje Morning Has Broken van Cat Stevens inzet begint mijn vader te huilen. Hij kan niet meer in zijn handen klappen. Ik druk mijn gezicht tegen het zijne, en we huilen samen. Ik voel zijn hand op mijn rug, hij troost mij en ik troost hem. Ik realiseer me hoe onhandig we zitten, in het zicht van de hele zaal, en probeer met mijn rechterhand zijn gezicht af te schermen omdat ik weet hoe erg hij het vindt om te huilen in gezelschap. Ik vraag of hij liever naar zijn kamer wil, en hij antwoordt dat wil blijven zitten, ‘till the bitter end’. Als het nummer is afgelopen bied ik hem mijn linkerhand aan, nu kan hij toch in handen klappen al is er een van mij. Er volgen nog twee nummers die ik niet ken, over Jezus en zijn wederopstanding. De vergelijking ontgaat me niet, en ik blijf de rest van de tijd met waterige ogen luisteren.

Als de band klaar is met spelen besluiten ze weer van voren af aan te beginnen. Pa en ik hebben er geen zin meer in en verlaten als eersten de zaal. Op zijn kamer doen we een poging om te Trivianten, maar hij wordt al snel moe. Omdat het vier uur is en hij om kwart over vijf eten krijgt, kan hij niet terug zijn bed in. In en uit bed kost gemiddeld een kwartier en moet met hulp van twee verplegers en Sara, de stalift, dus da's teveel werk voor een dutje. Ik begrijp iets beter hoe hij zich moet voelen: totaal afhankelijk, niet alleen in beweging maar ook in tijd: hij kan niet eten en slapen wanneer hij dat wil. Ik kantel de stoel naar achteren zodat hij toch een beetje kan slapen, en ga zachtjes de kamer uit. Twintig minuten zit ik op een muurtje voor het gebouw, te roken en te gapen. Als ik terugkom is hij al wakker. Nog een kwartier te overbruggen. Zijn nagels zijn lang dus ik knip en vijl ze. Eindelijk is het kwart over vijf, we rijden naar de gemeenschappelijke ruimte waar we allebei een kom flauwe maissoep krijgen. Hij wil toch naar beneden, naar het restaurant, om samen de maissoep op te eten. Daar aangekomen wil hij zijn soep niet, hij heeft ’s middags al teveel gegeten, maar als ik plagend zeg dat we niet eerder naar boven gaan dan dat hij zijn soep opheeft eet hij de soep toch op. Eindelijk mag hij naar boven, naar bed. Zijn lichaam verveelt zich stierlijk, dus van elf tot half zes in een stoel zitten moet een straf zijn en hij is doodop, dus hij is blij dat hij kan liggen. Verpleegster Kiki en ik rommelen nog een tijdje met zijn koptelefoons, ik smeer zoals elke dag zijn gezicht in met Nivea (hij vindt dat “het fijnste moment van de dag” dus ik sla geen dag over), geef ‘m kusjes en zeg dat ik van ‘m hou. Hij antwoordt zoals elke dag dat hij ook van mij houdt, eeuwig. Ook zoals elke dag zwaai ik hem vrolijk gedag, tot morgen, en zet onderweg naar de lift dat masker weer af. Ik kan hier weg en hij niet, en dat besef maakt me elke dag verdrietig als ik hem alleen moet achterlaten.


Reacties